De mogelijkheid om als professional, zonder inmenging, zoveel mogelijk je eigen diergeneeskundige keuzes te kunnen maken, is belangrijk. Want alleen zo kun je een optimale bijdrage leveren aan het bewaken van diergezondheid, dierenwelzijn en de volksgezondheid.
Er spelen op dit moment diverse ontwikkelingen die de autonomie van de dierenarts raken. Denk daarbij aan zaken als digitalisering, de discussie over de bevoegdheden van paraveterinairen, ketenvorming of de aanbevelingen die volgen uit het Berenschot-rapport op het gebied van kwaliteitsborging. Dit roept de vraag op of we de autonomie van dierenartsen niet beter moeten beschermen en zo ja, hoe dan?
Afgelopen november gingen KNMvD-voorzitter Sophie Deleu en beleidsadviseur Joost van Herten met leden in gesprek over de professionele autonomie van de dierenarts. Hoe blijf je als dierenarts ook in de toekomst autonoom?
Joost: “De overheid heeft recent door bureau Berenschot laten onderzoeken of we als beroepsgroep wel voldoende in staat zijn om publieke belangen als diergezondheid, dierenwelzijn, volksgezondheid en milieuvraagstukken goed te behartigen. De conclusie van Berenschot was duidelijk: ‘Het stelsel van diergeneeskundige kwaliteitsborging is daarvoor nu te beperkt van opzet.’ Hiermee zeggen ze trouwens niet dat de veterinaire kwaliteit van individuele dierenartsen niet goed is. Dat deze over het algemeen hoog is, staat buiten kijf. Het gaat hier om het zeker stellen van onze autonomie, ook voor in de toekomst, in het publiek belang. Een betere regulering van ons beroep is dan nodig. Het bureau adviseerde de minister om één organisatie in te stellen die onder meer regie houdt op kwaliteit en richtlijnontwikkeling. Verder zouden, volgens Berenschot, permanente leerprocessen gestimuleerd moeten worden.”
Sophie: “De KNMvD kan op hoofdlijnen de conclusies van het rapport onderschrijven. Het huidige stelsel van (zelf)regulering is niet compleet en is bovendien belegd bij verschillende publieke en private partijen. Het ontbreekt de beroepsgroep daardoor aan handvatten voor zelfsturing en financiële middelen voor kwaliteitsborging.”
Professionele autonomie is nauw verbonden met kwaliteitsborging. Sophie: “Tijdens de ronde tafel-gesprekken kwamen twee zaken telkens terug: vrijheid én kaders. Autonomie is onafhankelijkheid, kennis én verantwoordelijkheid, en dat alles binnen de wettelijke kaders. Vrijheid is een belangrijk begrip voor beoefenaren van een zogenaamd vrij beroep, waartoe bijvoorbeeld ook (tand)artsen, notarissen en advocaten behoren. Het betekent dat je ‘vrij’ bent om een zorgvuldige belangenafweging te maken, die bepalend is voor je handelen. In het geval van dierenartsen zijn dit telkens de belangen van het dier, de eigenaar en de samenleving als geheel. Deze vrijheid moet niet worden verward met een vrijbrief. Tegenover het recht op autonomie staat de verplichting zo goed mogelijke zorg te betrachten binnen redelijke grenzen.”
"Ik vind zelf kiezen een heel groot onderdeel van autonomie" - deelnemer rondetafel
Tijdens de ronde tafels kwam ook de vraag aan bod of richtlijnen en protocollen de professionele autonomie inperken of juist ondersteunen. Joost van Herten: “Wat is goede veterinaire praktijk? En zouden richtlijnen daarbij kunnen helpen? Met goede richtlijnen is er in ieder geval meer duidelijkheid over wat zorgvuldige diergeneeskunde inhoudt. Tegelijkertijd zien sommigen dit juist als een inperking van de autonomie. Jonge dierenartsen gaven daarentegen aan dat het heel prettig is om houvast te hebben, dat geeft rust en zekerheid. Maar, en dat vind ik belangrijk om te benoemen: het blijft toch een richtlijn, zoals het woord al zegt. Je moet daar onderbouwd van kunnen afwijken. Er is altijd ruimte om in specifieke situaties eigen veterinaire keuzes te maken, mits je die kan verantwoorden.”
"Een richtlijn kan zeker helpend zijn, maar ik wil ook zélf kunnen blijven nadenken!" - deelnemer rondetafel
Het is onmogelijk om voor elke afzonderlijke diagnose een richtlijn te maken. Maar waarvoor dan wel? Joost: “Dat is iets wat we als dierenartsen met elkaar moeten bespreken. Tijdens een van de ronde tafels werd geopperd: ‘Maak alleen richtlijnen over zaken waar discussie over is.’ Dat is misschien een goed uitganspunt. Want je wilt niet alles dichttimmeren. Waar we ook goed op moeten letten, is dat de werkdruk en administratieve belasting beperkt blijven. We moeten voorkomen dat borging een controlemechanisme wordt, want dan schieten we ons doel voorbij. Richtlijnen moeten ondersteunend zijn. Als je in een lastige situatie komt, met bijvoorbeeld een klant of je werkgever, kun je laten zien: ‘zo hebben wij het met elkaar als beroepsgroep afgesproken’.”
Joost: “Als we het hebben over de aanbevelingen die bureau Berenschot aan de minister heeft gedaan, dan kan ik me voorstellen dat er gedacht wordt aan het instellen van een Orde voor dierenartsen. Daarmee krijgt een beroepsgroep dan het mandaat van de overheid om zichzelf te reguleren. Veel vrije beroepen hebben zo’n soort organisatie, denk aan advocaten en notarissen. In andere Europese landen is die er ook voor dierenartsen. Een Orde kan zich onder meer bezighouden met het organiseren van de basiskwaliteit van de beroepsuitoefening, bijvoorbeeld door middel van (her)registratie, professionele standaarden en tuchtrecht. Daarmee kun je aan de maatschappij tonen dat je de veterinaire kwaliteit als beroepsgroep goed geregeld hebt, dat schept vertrouwen. Maar het moet wel een organisatie zijn voor en door de beroepsgroep. Een van de deelnemers aan de ronde tafels verwoordde het mooi: ‘Blijf als beroepsgroep alsjeblieft aan het stuur van onze eigen kwaliteit’.”
De aanbevelingen van Berenschot zijn helder, de beroepsgroep moet aan de slag. Vijf partijen hebben de handen ineengeslagen. Joost: “Op dit moment maken we samen met het ministerie van LNV, de faculteit Diergeneeskunde, het Collectief Praktiserende Dierenartsen (CPD) en de beroepsorganisatie voor paraveterinairen Vedias een plan. Hierin beschrijven we welke zaken er in Nederland beter en anders georganiseerd moeten worden en wat daarbij belangrijke randvoorwaarden zijn, zoals een duidelijk mandaat, goede rechtsbescherming van de dierenarts, lage administratieve lasten en voldoende financiële middelen.”
De rondetafelgesprekken met onze leden helpen de KNMvD in het scherpen van haar gedachten. “In het voorjaar willen we onze ideeën weer voorleggen aan de beroepsgroep”, vervolgt Joost. “Want als we erin slagen als gezamenlijk tot een gedragen plan te komen, dan is de kans groot dat de minister erin meegaat. Dit traject biedt ons de kans om ons beroep beter te organiseren en belangrijke knelpunten op te lossen, dat momentum moeten we pakken.”